Het Paasvuurincident in 1791.
Uit Mededelingen, jaargang 9, 1984, nr. 1/2.
Het is onbekend, hoe lang in Huissen het paasvuur ai een traditie is. Sommigen voeren de ouderdom er van al terug op de heidense lentevuren (1).In elk geval staat vast, dat het paasvuur geen specifiek Huissens gebruik is. Met name in Drente, Overijssel, delen van Friesland en in de Achterhoek bestaat het gebruik tot.op de huidige dag (2). Het is geen boude veronderstelling te denken, dat in Huissen al sinds de middeleeuwen een paasvuur wordt gebrand, al laten schriftelijke bronnen ons hier in de steek.
Ook in het land van Kleef schijnt het paasvuur een oude traditie te zijn geweest, maar in het jaar 1683 wenste de Brandenburgse overheid er een einde aan te maken, Zij meende namelijk, dat de traditie bezwaren opleverde, Daarbij ging het niet, zoals in de Nederlanden, om het idee, dat er sprake was van een bijgeloof maar eerder waren motieven van praktische aard de oorzaak. Een paasvuur kostte, afgezien van het brandgevaar, stro en hout, die ook voor andere doelen geschikt waren, Het verbod, dat de Brandenburgse regering in 1683 uitgevaardigd had, had weinig resultaat. Het moest dan ook in 1707 herhaald worden. Met name dat sommige plaatsen aan de grens het vuur tot over de grens verplaatst hadden. De deelnemers aan het gebeuren werden gedreigd met een straf van 25 goudgulden (3) . In 1765 moest het verbod worden herhaald, nú met een boete van 5 rijksdaalder (4) .
Ook in Huissen, waar men zo dicht bij de grens was, werd uitgeweken naar het Gelderse gebied. Dat blijkt uit het volgende verhaal (5)
Op paaszondag, 24 april 1791 kreeg de protestante Huissense burgemeester J.F. Pilgrim in de gaten, dat een aantal jongeren bezig was stro en hout bijeen te brengen voor een paasvuur. Hij stuurde er de ambts- en gerichtsbode Mantz op af, die inderdaad op de dijk ter hoogte van de molen een aantal jongens van rond de 18 jaar aantrof met een kar vol hout en stro. Mantz zei dat het maken van een paasvuur verboden was. Daarop zeiden de jongens dat zij dan wel naar het Gelderse gebied gingen. Daar kon de bode volgens zijn zeggen niets op tegen hebben.Het advies van de bode om het hout onder de armen te verdelen sloegen ze uiteraard in de wind. Zij richtten zo achter de dijk ter hoogte van de Pol een brandstapel op. Deze bleek te klein naar hun zin, zodat één van de knapen, Jan Derk Huberts, nog met de kar naar de boerderij de Altena ging om meer hout te halen. Min of meer onder het toeziend oog van twee bodes, want stadsbode Siepmann had zich bij zijn collega gevoegd, werd tenslotte om 10 uur 's avonds het vuur ontstoken, dat zo groot was, dat het op huize De Poll te zien was. Een grote menigte keek vanaf de dijk toe. Burgemeester Pilgrim was des duivels. Zijn toch al niet grote gezag was nog verder aangetast, vooral omdat het ook niet lukte de zwaarste raddraaiers ter plaatse te laten arresteren. We! kreeg hij de Kleefse overheid zover, dat een onderzoek zou worden ingesteld. Dit gebeurde niet voor het gerecht van Zevenaar, Huissen en de Lijmers, maar de Fiscal von Oven kwam op 9 en 10 juni 1791 uit Kleef om verhoren af te nemen.
Von Oven ondervroeg een groot aantal mensen, maar alle getuigen bleken een merkwaardig slecht geheugen voor gezichten te hebben, Wel kwamen tenslotte vier namen van hoofdschuldigen uit de bus, namelijk Jan Derk Huberts, Evert Hendriks, Jan Derksen en. Willem Smit. Na de verhoren van 9 en 10 juni stagneerde de hele zaak omdat von Oven spoedig erna stierf. Pas begin 1792 werd de kwestie weer opgevat, nu door de nieuwe Fiscal Wurm. Van de vier beklaagden verdedigde Huberts zich het beste. Hij betoogde, dat volgens een missaal, dat in 1752 in Côlln aan de Spree gedrukt was, het paasvuur tot de katholieke kerkelijke gebruiken gerekend kon worden. Volgens het Kleefse erfdelingsverdrag, dat in 1666 werd gesloten, was de godsdienstuitoefening van de katholieken in het Kleefse vrij, daarom -redeneerde Huberts -ook het paasvuur. Ook de ouders van de beklaagden pleitten voor hun kinderen. Met name werd Pilgrim ervan beticht op eigen houtje de zaak te hebben overdreven. Kennelijk was men daarin in Kieef eigenijk ook van overtuigd, want op 13 april besloot de Kriegs- und Domämen Kammer de zaak te seponeren. Daarmee was de kous nog niet af, want Pilgrim wist Wurm ervan te overtuigen, dat de jongens toch hun excuus moesten komen maken. Op 16juli 1792 vorderde Wurm het viertal op dit te komen doen. Huberts verschool zich achter ziektes de andere drie begaven zich op 24 juli naar het stadhuis, waar zij tot hun verontwaardiging eenvoudig de deur uit werden gezet. Pas in september werd de zaak rechtgezet, nadat de vier ook op 9 augustus nog eens tevergeefs ten stadhuize waren geweest. In een akte, die op 20 september 1792 werd opgemaakt, betuigden zij hun spijt en beloofden de magistraat alle gehoorzaamheid voor de toekomst. Wat Huberts betreft een belofte, waaraan hij zich slecht gehouden heeft !
De. kosten van een en ander werden wei op de deelnemers aan het paasvuur verhaald. Veertien Huissenaren betaalden in totaal 89 rijksdaalders aan onkosten van Wurm en het Kleefse Officium Fisci provicialis.
DR.E. SMIT
Noten
1. W. de Wae!, Tusschen twee rivieren, Naarden 1945 p. 53.
2. C.C. van de Graft; Nederlandse volksgebruiken bij hoogtijdagen, Utrecht/ Antwerpen 1978 pp. 77-790.
3. J.J. Scotti, Sammlung der Gesetze und Verordnungen, welche in dem Herzogthum Cleve und in der Graffschaft Mark über Gegenstände der Landeshoheit, Verfassung, Verwaltung und Rechtspftege ergangen sind, Düsseldorf 1826, pp. 744-752.
4. Aldaar p. 1649.
5. Hauptstaatsarchiv Düsseldorf. Kleve Kammer 4113 en 4125. Op deze twee - zwaar beschadigde- dossiers is het verhaal van het paasvuur in 1791 verder gebaseerd.